Zeetrektocht door het andere Indonesië – 1993

2 Mei 1993                              Het vertrek

Eindelijk is het zover. 2 Mei 1993, onze eerste verre reis gaat beginnen. We gaan met Sea Trek een zeetrektocht maken startend op de Zuid-Oost Molukken. Via de Nusu Tengara (of kleine Sunda-eilanden) eindigen we dan op Bali. We varen op een omgebouwde Buginese schoener of Pinisi. De keuze van deze manier van reizen is gemaakt omdat deze schepen al sinds oudsher voorkomen in Indonesië. Omdat dit dus een typisch Indonesisch vervoermiddel is zal het ons dichter bij de plaatselijke bevolking brengen. Verder hoeven we op het schip maar 1 keer onze koffer uit te pakken!

Na een wat onrustige nacht worden we om ongeveer 10 uur opgehaald om naar Schiphol gebracht te worden. We zijn uiteraard ruim op tijd met inchecken zodat we nog een plaats bij het raam hebben. We vliegen met Singapore Airlines en worden onderweg flink verwend. Er worden films vertoond, we krijgen lekkere dingen te eten en te drinken en we genieten van het uitzicht zodat de tijd letterlijk en figuurlijk voorbij vliegt!

3 mei 1993                              Singapore

Na een zeer voorspoedige vlucht komen we om half zeven ’s morgens plaatselijke tijd aan. Het is hier 6 uur later dan in Nederland. Als we via de lange aankomsthal bij onze koffers terecht komen zie we al een bordje “Sea Trek”. We maken snel kennis met onze medereizigers.

De hitte in overweldigend als je dit, zoals wij, niet gewend bent. Gelukkig is er overal airco aanwezig zodat we niet meteen doodgaan…. We gaan met een busje op weg naar het hotel. De stad ziet er bijzonder schoon en netjes uit. Je ziet overal bloemen en planten, zelfs op de viaducten. Het is wel ontzettend druk, maar de chauffeur weet de weg en na ongeveer een half uur zijn we bij het hotel. Ons hotel, Inn Of The Sixth Happiness, ligt in Chinatown en is in originele Chinese stijl gebouwd. Binnen is het heerlijk koel. We krijgen gelukkig meteen de kamer sleutel. We gaan een poging doen om te slapen maar dat valt niet mee. De airco maakt ontzettend veel herrie, er klinkt een ontzettende harde bel en……ja hoor dan gaat ook nog de telefoon. De dame van de receptie vertelt beleefd dat er iemand voor ons bij de balie is. We hadden iets meegenomen voor een familielid van een verre kennis en die komt de spullen ophalen. Inmiddels is het 11 uur geworden en zijn we nog steeds wakker, dus gaan we maar in bad. Nu komen we erachter dat de hele toilettas onder de zonnebrandolie zit. Oh, oh, wat moet je nog veel leren zo’n eerste keer!

Na het badderen gaan we even buiten kijken. Van een flinke wandeling is geen sprake want allemachtig wat is het heet.  We kopen een paraplu en gaan snel terug naar het hotel. Onderweg zien we bij een aantal flatgebouwen dat hier de was op een hele speciale manier gedroogd wordt. Er hangt een lange stok (soort vlaggenmast) horizontaal uit het balkon en daar hangt de was aan. Nog nooit zoiets vreemds gezien.

Om twee uur worden we opgehaald om een City Tour te gaan maken. Singapore ligt 10.509 km van Amsterdam vandaan en slechts 136 km boven de evenaar. In de stad valt er weinig van de tropische loomheid te bespeuren. De Oosterse charme is snel aan het verdwijnen in Singapore, maar gelukkig krijgen we er toch nog iets van te zien. We rijden eerst naar de wijk “Little India”. We lopen hier langs de winkeltjes. Er wordt van alles verkocht: stoffen, kroepoek, mie en nog veel meer. De manden met etenswaren staan zo op de stoep vlak naast het open riool.

Hierna rijden we naar de monding van de Singaporerivier. Hier staat een beeld van een Merlion (half leeuw-half vis) Dit is het symbool van Singapore. Aan de overkant van de weg wordt cricket gespeeld, een overblijfsel van het Brits koloniaal bestuur.

Er zijn in Singapore zo’n 500 Chinese tempels en tientallen andere druk bezochte godshuizen. Het kan dus niet anders dan dat de volgende stop bij een tempel is. Het wordt de oudste en belangrijkste Hokkientempel.  “Thian Hock Keng” ofwel “Tempel van het Hemelse geluk”. Heel mooi maar jammer dat het op dit moment regent, ondanks de warmte. Al rijdend, kijkend en genietend komen we weer in Chinatown om nog een tempel te bekijken. Deze is niet toegankelijk op het moment dat we aankomen. We blijven dus maar even op de stoep staan om toch een foto te maken. Het is de “Sri Mariamman Hindu Tempel”. De grootste religieuze attractie van Chinatown. Deze tempel is 100 % Indiaas.

Dan rijden we naar de hoogste “berg” van Singapore. Van hieruit heb je een prachtig uitzicht over de haven en de stad. Je kan hier vandaan ook Sentosa eiland zien liggen waar je met een kabelbaan naar toe kunt. Onderweg naar de botanische tuin pikken we nog even een batikwinkel mee. In de botanische tuin groeien meer dan 100 verschillende soorten orchideeën. Dit is prachtig om te zien en te fotograferen en een mooi einde van onze City Tour.

Terug in het hotel besluiten we om met z’n zevenen te gaan eten op Newton Circus. We gaan er met de metro heen, dit blijkt een zeer aangename manier van reizen te zijn in deze stad. Zo als overal in Singapore ziet het er zeer verzorgd en ordentelijk uit.

Newton Circus is een plein met alleen maar eettentjes. De Singaporezen eten hier zelf ook, dus moet het wel goed zijn. We lopen eerst wat rond en verbazen ons over al het lekkers. We kiezen een plaats en laten de mannen een menu samenstellen. Het eten is heerlijk!

Om 10 uur zijn we weer bij het hotel en kunnen we eindelijk gaan slapen.

4 mei 1993                              Naar Bali

Na een toch zeer onrustige nacht, een lekker ontbijt en een ochtend niks doen, vertrekken we om 12 uur naar het vliegveld. We kopen op het vliegveld fotorolletjes en een onderwatercamera. De prijzen liggen hier beduidend lager dan bij ons.

We vliegen weer met Singapore Airlines. Aan boord van het vliegtuig is het ontzettend koud. Erg vervelend nu ik net mijn korte broek aan heb. Cor (onze reisleider) komt ons van het vliegveld ophalen. Hij adviseert ons om bij de Moneychanger rupiah’s te halen. Met een enorm dik pak papier voelen we ons al snel miljonairs.

Voordat we in het busje stappen krijgen we allemaal een bloemenkrans omgehangen. Hmmmmm wat ruikt dat lekker. Dan gaan we op weg naar Alit’s Beach Bungalows in Sanur. Dit is onze eerste kennismaking met Indonesië. We zien beelden die we alleen maar kennen van de T.V., badende mensen in blubber slootjes waarin andere mensen hun was aan het doen zijn. Als de bus stil staat klinkt voor de eerste keer “Hello mister”, iets dat we de komende vier weken nog vaak zullen horen. Overal zijn mensen, winkeltjes en armoedige huizen, het krioelt ervan.

We eten weer gezellig met elkaar en ondanks de vermoeidheid wordt het erg gezellig. We krijgen saté waar we soto hadden besteld en de “mini” rijsttafel van Peter is zo mini dat hij nog scheel ziet van de honger. De smaak van het eten is wel heerlijk en daar gaat het tenslotte om. Ook drinken we onze eerste Bir Bintang. De verhalen van de juist teruggekomen groep zijn niet erg bemoedigend. Volgens de Kapitein krijgen we te maken met een zeer ruige zee; we zien wel!

 

5 mei 1993                  De Kembang Matahari

Na alweer een zeer onrustige nacht worden we om 5 uur gewekt. We hebben vannacht onze eerste Tokeh (gekko) gehoord en ook Tjitjaks gezien. We vliegen deze keer met Merpati in een Fokker F-28. Iets minder luxe dan we gewend waren maar we worden prima verzorgd aan boord. We maken op Sulawesi bij Ujung Pandang een tussenstop van een half uur. Inmiddels moeten we ook de tijd nog een uur verzetten, dat betekent 7 uur tijdsverschil met Holland.

Om ongeveer 12 uur komen we aan op Ambon. We worden opgewacht door “Oom Wim” en zijn busje. Omdat de haven aan de andere kant van de baai ligt en het busje te groot is voor de veerpont moeten we omrijden. De weg is goed en onderweg vertelt Oom Wim over de sagopalm, de Japanse bezetting en nog veel meer. Wij kijken onze ogen uit, wat een mooie natuur. We zien te veel om allemaal even kort te beschrijven.

In Ambon-stad aangekomen gaan we lunchen in restaurant Halim. Wederom smaakt de nasigoreng voortreffelijk en zijn we blij dat de reis nog maar net begonnen is. Na de lunch worden we naar de haven gebracht en……ja hoor….. daar ligt hij dan…..de Kembang Matahari. De eerste aanblik is overweldigend, en stiekem moet ik even slikken want nu wordt onze droom pas echt werkelijkheid. De reis kan beginnen.

Nadat we ons hebben geïnstalleerd aan boord gaan we nog even de stad in. Het is hier een aaneenschakeling van minibusjes in de straten die niets anders lijken te doen dan toeteren en rondjes rijden. Er zijn wel honderden piepkleine winkeltjes (kios, toko’s en warungs) waar van alles te koop is. Opvallend zijn de vele winkeltjes met koffers en grote reistassen. Blijkbaar zijn de Ambonezen een reislustig volk. Ook rijden er becak’s rond (driewielige fietstaxi’s) maar die mogen niet in de straten komen waar de minibusjes rijden. Het kost ons nogal wat moeite om briefkaarten te vinden en nog meer moeite om het Kantor Pos te vinden. Als alle boodschappen gedaan zijn gaan we snel terug naar de boot om verlost te zijn van dat getoeter en “Hé mister” geroep.

Als we aan boord zijn varen we zo’n 50 meter uit de haven en gaan voor anker. We zijn meteen verlost van het gestaar van de vele op hun hurken zittende mannen. Misschien wennen we er nog aan?

Om zeven uur gaat het belletje, we weten inmiddels dat het dan etenstijd is. Je kan opscheppen zoveel als je wilt want er is ruim voldoende. We besluiten om lekker aan dek te eten. Het is de eerste maaltijd dus gaat het allemaal nog erg onwennig. Dit resulteert in een rij mensen die hun bord op het verhoogde dek hebben gezet en staande eten. De bemanning ligt dubbel van het lachen, zoiets hebben ze nog nooit eerder meegemaakt.

Na het eten houden we de eerste scheepsraad. Cor vertelt over de veiligheid, de reddingsvesten en reddingsboten en wat zo ongeveer de huisregels zijn. De bemanning voorstellen kan nog niet want ze zijn nog niet allemaal aan boord. De bedoeling is dat we om ongeveer 22.00 uur gaan varen richting de noordkant van Ambon naar Saparua en Nusa Laut. We gebruiken wel meteen de eerste reservedag maar daar heeft niemand problemen mee. Het is ook afwijkend van de route maar dan hebben we het minste last van de wind……

 

6 mei 1993                              Zeeziek

Nou ik weet nu wat zeeziek zijn is.

Tjonge jonge wat ging de boot te keer vannacht. Toen mijn maag leeg gekotst was, was het ergste rotte gevoel wel over maar de boot bleef maar bewegen. Een schrale troost is dat er bijna niemand heeft geslapen.

We liggen voor anker bij Saparua. Een eiland met 45.000 inwoners, het dichtst bevolkte eiland van de Lease Groep. Het is vies weer, dicht bewolkte lucht en er vallen steeds flinke buien.

We gaan met de sloep aan land want we willen toch wel wat zien van dit eiland. Als eerste bezoeken we een museum waar het verhaal van Pattimura (alias Thomas Matulessy) wordt uitgebeeld.

De opstand van Pattimura was een reactie op de terugkeer van de Nederlanders na het relatief milde gezag tijdens de Engelse heerschappij gedurende de periode van de Napoleontische oorlogen in Europa. Op 14 mei 1817 bestormde de bevolking van Saparua Fort Duurstede onder leiding van Matulessy. Alle inwoners van het Fort werden gedood behalve het 6 jarige zoontje van de Hollandse Resident. Het sparen van dit kind leidde tot de bijnaam Pattimura wat ruimhartige betekent.

Nadat de ergste regen voorbij is bezoeken we Fort Duurstede. Vanaf dit Fort is er uiteraard een mooi uitzicht over de baai van Saparua. We gaan ook nog even het dorp in. Er zijn veel mensen die nog Nederlands spreken, dit is erg leuk. Op de Pasar blijken mijn benen een bezienswaardigheid te zijn. Ze kletsen er met hun handen op en maken allerlei opmerkingen (die wij niet verstaan), maar ze aaien ook je armen en lachen je vriendelijk toe.

Om 11 uur zijn we weer aan boord. Je mag drie maal raden wat we gaan doen….. juist ja.. … slapen en één primatourtje innemen. Na het eten (spaghetti en vruchten salade) vertrekken we naar Nusa Laut. Nusa Laut is het kleinste Lease eiland. De kuststrook is 24 km lang en er wonen in 7 dorpen ca. 14.000 inwoners. We worden door een kudde kinderen ontvangen. Bij een kennis van Cor gaan we thee drinken. Cor vertelt onderweg wat we vooral wel en vooral niet moeten doen: schoenen altijd uitdoen buiten, alles met je rechterhand aanpakken, niet de onderkant van je voeten laten zien en nog een aantal van dit soort regeltjes. De kinderen blijven buiten door het raam gluren. De thee is ontzettend zoet want die wordt hier altijd met de suiker erin geserveerd en we krijgen er een soort ligakoek bij. De mensen waar we op bezoek zijn hebben familie in Alphen a/d Rijn en daar zijn ze vorig jaar op bezoek geweest. De zoon des huizes laat ons de tuin en het dorp zien. Alle kindertjes komen weer achter ons aan, zo wordt het snel een hele optocht. De kindertjes zijn ontzettend nieuwsgierig, maar zeker niet vervelend. Al gauw hebben we er aan iedere hand drie. Emilie en Yvonne zijn niet bij me weg te slaan, ze aaien steeds mijn armen. Na de kruidnagelbomen, de zoete aardappelen en de bananenboom komen we bij het kerkje. Hier moeten we natuurlijk naar binnen, het is een vroeg 19 de -eeuwse kerk met de naam Ebenezer. Over het Fort bestaat nog steeds onenigheid, of het nu Nederlands of Portugees is. Volgens ons…..Nederlands want het heet Fort Beverwijk!

Als we terug gaan naar de boot worden we door het hele dorp uitgezwaaid.

Eenmaal aan boord steken we direct van wal om richting Banda te varen, een traject van 14 uur. Na het diner vertelt Cor ook wat we de komende drie dagen gaan doen. Ook wordt de bemanning aan ons voorgesteld maar dat maak ik niet echt bewust mee…. Het schip schommelt weer flink en de genuttigde maaltijd komt netjes in de wasbak van de slaaphut terecht. We gaan dus vroeg slapen….nou ja slapen!

7 mei 1993                              Des Alwi

De veertien uur varen (ca. 140 km) zitten erop. In de buurt van Lontor hebben we onze eerste dolfijnen gezien. We gaan ons eerst melden bij de havenautoriteiten om vervolgens aan te meren bij de Laguna Inn steiger. Dit is op het hoofdeiland Banda Neira. We gaan eerst de omgeving van het hotel verkennen, er moet ergens een vijver zijn met tropische vissen. Al snel hebben we hem gevonden en het is inderdaad prachtig al die gekleurde vissen. Er zitten ook schildpadden in en een klein haaitje. Een grote brede man komt de vissen voeren en begint een gezellig gesprek met ons in het Nederlands. Hij vertelt over zijn vissen en vraagt of we al op het gerestaureerde Fort geweest zijn. Wij geven vriendelijk antwoord en beginnen ons te realiseren dat dit meneer Des Alwi himself is.

Dit is de belangrijkste stimulator van vernieuwingen in de Banda archipel. Des Alwi is een nakomeling van Seyid Abdullah Baadilla, de patriarch van de Arabische gemeenschap van Banda. De nakomelingen kregen privé-lessen van Mohammed Hatta (later vice-president van Indonesië) en Sultan Sjahrir (de eerste premier van Indonesië). Toen zij vluchten voor de Japanners namen ze de kinderen mee naar Java om daar hun opleiding voort te zetten. Des Alwi maakte daardoor kennis met de mannen die Indonesië naar de onafhankelijkheid zouden leiden. Ook leerde hij de toekomstige leiders van Maleisië kennen. Na Sukarno’s val in 1967 werden o.a. met de hulp van Des Alwi de banden tussen Indonesië en Maleisië verbeterd. Ook boekte Des Alwi successen in het zakenleven in Jakarta. Na 25 jaar keerde hij terug op de Banda eilanden.

Na deze kennismaking gaan we het dorp verkennen en uiteraard beklimmen we het Fort. Het is inderdaad heel mooi gerestaureerd. Het uitzicht vanaf het Fort is eigenlijk nog veel mooier. Omdat het eiland zo klein is, is de zee overal te zien maar ook de andere eilanden. Fort Nassau ligt aan de voet van Fort Belgica maar is totaal vervallen. De VOC heeft hier aardig huis gehouden op Banda. Voor 1621 leefden er 15.000 Bandarezen op het eiland. 15 jaar na de slachtpartij waren er nog maar 600 over! De bewoners van nu kunnen daar niet mee zitten en verkopen T-shirts met het opschrift VOC 1602-1799 Banda Neira. Zoiets zouden wij toch niet doen!

Als we het Fort verlaten en een straatje inlopen zie we iets wat wij niet voor mogelijk houden. Een houten kast met daarin een t.v., ervoor wat houtblokken om op te zitten. Ergens achteraf staat een grote schotelantenne. Televisiekijken is hier een groepsbezigheid waar het halve dorp voor uitloopt. We komen ook nog op de markt en in de haven komt net een grote Pelni-veerboot aan, dit brengt een gezellige drukte met zich mee.

’s Middags is er een Kora Kora race. Of dit nu een echt ritueel is of een commerciële tocht wij zullen het nooit weten maar we genieten er wel van want het is prachtig om te zien. Een Kora Kora boot is een soort kano waar ca. 38 zeer gespierde mannen inzitten. De boten kunnen een zeer hoge snelheid bereiken. Er waren twee boten. Eén officiële en een boot met de plaatselijke jeugd erin. Nadat de bloemetjes als offer over de zee zijn uitgestrooid en de mannen een klein stukje hebben geroeid was alles al weer afgelopen en gingen we terug naar de boot. Omdat het nog vroeg was zijn we gaan snorkelen. Ook dit is een onvergetelijke ervaring. De Bandazee staat er om bekend dat hij erg mooi is, maar dat het zo mooi zou zijn……! Het bestaat dus echt die schitterende onderwater wereld.

’s Avonds gaan we naar een film kijken over de uitbarsting van de Gunung Api. Deze film is zeer indrukwekkend, zeker als men zich realiseert dat de uitbarsting pas in 1988 heeft plaats gevonden.

 

8 mei 1993                              Nootmuskaat

Eindelijk lekker geslapen, maar ja wat wil je met de boot aan de kade. We gaan met het gehuurde bootje richting Lontor en varen een groot deel om de Gunung Api heen. De gevolgen van de uitbarsting zijn goed te zien. Hellingen vol met zwarte lava waar (nog) niets op groeit.

Op Lontor bezoeken we eerst een water put waar offers bij staan. Deze put is namelijk bijna droog en nu moeten de goden weer voor water zorgen dus…… een offermandje op de rand en het zal wel goed komen.

Het eiland is prachtig en erg schoon. We bezoeken Fort Hollandia en vervolgen onze weg door een mooie kampong. Onderweg delen we nog wat ballonen uit aan de kindertjes. Na zo’n 1 ½ uur wandelen komen we bij het huis van meneer Van den Broeke. Hij is de laatste overgebleven Perkenier.

Na de slachting in 1621 liet Jan Pieterszoon Coen de specerijen handel herleven. De ongeveer half miljoen nootmuskaat bomen werden verdeeld in 68 perken, percelen van elk 1,2 hectare waarvoor Nederlandse planters, zogenaamde perkeniers, een vergunning konden krijgen. Van den Broeke zijn voorvader was een van deze 68 Nederlanders.

Onder het genot van een heerlijke citroen drankje maken we kennis met deze bijzondere man. Hij spreekt perfect Nederlands en hij voelt zich ook Nederlander. Doordat hij een aantal keren per dag naar de Wereldomroep luistert is hij erg goed op de hoogte van alles wat er in de wereld (en in Nederland) gebeurt. Na het geklets op de veranda mogen we de plantage zien en ook de zolder waar de nootmuskaatnoten gedroogd worden.

De nootmuskaatnoot bestaat uit drie onderdelen:

  1. de schil waarvan jam en gelei wordt gemaakt
  2. de foelie, die wordt gedroogd in de zon
  3. de nootmuskaatnoot, deze wordt gedroogd boven een vuur.

De bomen staan in de schaduw van kanaribomen, dan groeien ze het beste. De kanaribomen geven ook een soort noot waar men olie van perst.

Na de rondleiding drinken we nog wat en slaan wat souvenirs in, verse foelie, kaneel en nootmuskaat. We varen terug naar Banda Neira om na de lunch te gaan snorkelen.

We moeten een heel eind varen voordat we bij het eilandje Sjahrir zijn. Onderweg zien we nog dolfijnen zwemmen maar ze zijn te ver weg om er naar toe te gaan. We merken al snel dat het onderwater een beetje tegenvalt en dat er een zeer sterke stroming staat. Jan, Frank en Wim zijn alle drie onderweg naar het strand en komen bijna tegelijk uit het water. Frank valt voorover en blijft liggen. Jan en Wim rapen hem snel op en drukken direct zijn middenrif in zodat er een golf water uit Frank zijn mond komt. Zijn ogen draaien helemaal weg, hij ziet lijkbleek en heeft een rare kleur lippen. Gelukkig zijn er ineens heel veel helpende handen en zo komt het allemaal nog goed met Frank. Nadat we hem bij het ziekenhuis hebben afgezet zijn we naar de boot gevaren en hebben we bij Cor verslag gedaan. Frank moet voorlopig rust houden om een longontsteking te voorkomen, hij gaat twee dagen in het hotel logeren. De rest van de middag en avond was iedereen nog diep onder de indruk. Na het eten kwamen de mannen die geholpen hadden op het strand even langs om te horen hoe het in het ziekenhuis was afgelopen.

 

9 mei 1993                             De Gunung Api

Om vijf uur liep vanmorgen de wekker af. We zouden vandaag de Gunung Api gaan beklimmen. Loes en Peter gaan niet mee zodat we met z’n vijven zijn. Als we aan de overkant aan land gaan merken we al snel dat de beloofde trap niet veel voorstelt. Ook al is het nog erg vroeg in de morgen toch voel je de zon al branden. De gids zet er een rap tempo in en bij de tweede rusthut houden Rita en ik het voor gezien. Het uitzicht is hier vandaan ook prachtig dus waarom zou je jezelf nog meer kwellen als het niet nodig is. Jan, Wim en Willemijn komen uiteindelijk tot de vierde hut (dit is ook de laatste). Helemaal tot de top durven ze niet te gaan, het laatste stuk is alleen maar gruis. Toch knap dat ze zover gekomen zijn. Het uitzicht hiervandaan is uiteraard veel mooier volgens Jan.

De terugtocht is een behoorlijke aanslag op je knieën. Beneden gekomen blijkt de boot er niet meer te zijn. Na wat gezwaai komt er een andere boot aangevaren die ons wel naar de overkant wil brengen. Doordat er flink wat water gehoosd wordt halen we de overkant maar we weten zeker dat in Nederland zo’n boot allang niet meer zou varen. Omdat we vroeg terug zijn kunnen we nog voor de lunch weg om te snorkelen. We gaan weer naar het hutje waar we ook waren na het Kora Kora ritueel. Het is een ideale snorkelplek. Eerst een rif waar je makkelijk kan staan en dan komt pas de afgrond. Omdat het water zo belachelijk helder is hoef je niet ver weg te zwemmen om al het moois te zien. Volgens de Periplus kan je op sommige plaatsen wel 12 meter de diepte inkijken en nu ik er zelf geweest ben geloof ik dat wel. De verschillende soorten en gekleurde vissen zijn niet te beschrijven zo mooi.

Om een uur of één komt er een bootje onze lunch brengen, heerlijke nasi met kip en ei. Wat hebben we het toch slecht. Peter duikt een blauwe zeester op en Willemijn vindt de resten van een ontzettende grote langoest. Uiteraard wordt er fanatiek naar schelpen gezocht. Het wordt een hele gezellige dag op ons plekje .

’s Avonds na het eten wordt er alleen nog maar geluierd en gaan we vroeg naar bed.

 

10 mei 1993                                       Ai

Vandaag nemen we afscheid van Banda. Frank komt weer aan boord, nadat hij nog een keer door de dokter is onderzocht. Het afmeren gaat erg klungelig en duurt ontzettend lang maar uiteindelijk varen we toch. We varen richting Ai en gaan hier voor anker. Het is onderwater één grote tuin, weinig koraal maar wel heel veel vis. Er liggen ook weer hele mooie schelpen op het strand zodat de verzameling al flink begint te groeien. De rest van de dag brengen we luierend door. We gaan op weg naar Manuk, een vogeleiland. Het is de bedoeling dat we daar morgenochtend zijn.

 

11 mei 1993                Een Zeeslang

Om half zeven vanmorgen gingen we ontbijten. Het weer is niet zo mooi maar er vliegen honderden vogels in de lucht boven de boot. Volgens de kapitein kan je aan land maar hij weet alleen niet precies waar. Met z’n vijven gaan we in de sloep op zoek naar een landingsplaats. Als we midden op zee zijn begint het flink te regenen. De golven worden snel hoger en hoger en eigenlijk wordt ik ook wel een beetje bang. De rotsen komen stijl omhoog uit zee dus weinig kans om hier aan land te gaan. Gelukkig vindt Cor het ook niet meer leuk en varen we moeizaam terug naar de boot. Als we net aan boord zijn duikt er ineens een zeeslang boven water. Het wordt net een lachfilm, iedereen wilde hem filmen en fotograferen maar dat beest zwom van de ene naar de andere kant van de boot. Wij renden dus ook van de ene naar de ……….totdat hij uiteindelijk weer in de diepte verdween en niemand hem op de film op foto had staan!

Nadat het weer droog was geworden ging de tweede groep op zoek naar een landingsplaats. Zij hadden meer geluk dan wij en zo konden we toch de vogels nog van dichtbij zien. Er zitten er duizenden in bomen en op de rotsen. Door het nagenoeg ontbreken van menselijke bezoekers blijven de meeste vogels rustig zitten als je op hun af komt. Er komen verschillende soorten Fregatvogels voor maar ook Jan van Genten en Pelikanen. Als we uitgekeken zijn gaan we weer aan boord en op weg naar Serua.

Dit eiland behoort tot een groep van drie eilanden die in 1975 zijn ontvolkt i.v.m. vulkaanuitbarstingen. Deze eilanden zijn Serua, Teun en Nila en worden nu alleen nog door vissers bezocht voor een tijdelijk onderkomen.

We varen nu ook met de zeilen gehesen, er staat een flinke wind en dus ook een flinke deining. Om ca. vier uur komen we bij Serua aan. Jan gaat mee aan land, ik niet daar ik de golven van vanmorgen in de sloep nog niet vergeten ben en de zee nu minstens net zo ruw is. Het stinkt hier ontzettend naar zwavel en je ziet de gele damp uit de vulkaan ontsnappen. Het dorpje wat bezocht werd was inderdaad verlaten. In een huisje was aangegeven dat er op 12-10-1992 nog mensen geweest waren. De planten (papayabomen en komkommerplanten) zijn behoorlijk verwilderd. De huisjes zijn erg primitief en in desolate staat.

 

12 mei 1993                           Rode Steen

Vanmorgen bij het opstaan lagen we voor het eiland Damar. Wederom is dit een vulkaaneiland. De gesteldheid van de bodem is identiek aan die van Banda zodat ook hier de nootmuskaat en foelie belangrijke uitvoer producten zijn geweest. Ook hier heeft de VOC nootmuskaatbomen neergehaald maar bleef de bevolking gelukkig in leven. Er komen een heleboel kleine bootjes naar ons toe gevaren en we worden weer van alle kanten bekeken. We besluiten om aan land te gaan, de huisjes zijn duidelijk zichtbaar vanaf zee. Het hele dorp is uitgelopen zodat het vinden van het dorpshoofd niet zo moeilijk is. We krijgen een gids toegewezen die ons het hele dorp laat zien. Het dorp heet “Rode Steen” en overal liggen dan ook stenen, dus kijk uit waar je loopt! Het ziet er allemaal keurig uit. Nadat we de huisjes hebben gezien gaan we naar de kokosnootplantage. Via de wasplaats komen we op het strand terecht. Hier liggen honderden grote schelpen, deze zijn voor de zoutwinning. De schelpen worden gevuld met zeewater wat vervolgens verdampt zodat het zout achter blijft. De schelpen zijn nu leeg omdat het regen seizoen is begonnen.

Ergens op het strand moet een grote steen zijn met een geheimzinnig teken erop. Er wordt gevraagd of wij misschien weten wat het betekend. Na een bloedhete struikelende wandeling over het keienstrand komen we bij de steen…en wat zien we….uh……helemaal niets! De wandeling was dus helemaal voor niets want je ziet alleen maar iets als de zon er op schijnt en dat is alleen ’s middags. Leuke mensen die Indonesiërs….!?

Terug in het dorp hebben we ook de kerk nog even bekeken. Als we het eiland verlaten worden we weer door de kindertjes uitgezwaaid, dat is toch wel een van de leukste gebeurtenissen bij het bezoeken van een eiland.

’s Middags gaan we weer snorkelen bij een mooi wit strandje. Omdat het onderwater niet zo mooi is gaan we maar weer schelpen zoeken. Hoe alles straks mee naar huis moet wordt nog een hele puzzel; maar dat zien we dan wel weer.

 

13 mei 1993                            Bounty eiland

Het eilandje Kital is adembenemend mooi, wat een geluk dat wij hier toevallig ons anker laten vallen. Het is een echt bounty eiland, je zou wensen dat je hier voor altijd mag blijven. De doopvondschelpen hier zijn abnormaal groot, zo groot dat Jan er zelfs in kan zitten. We brengen hier een heerlijke ochtend door. Lekker lui in de zon en in het heerlijke water van die prachtige blauwe zee. Ik krijg al weer heimwee als ik er aan denk.

Tijdens het middag eten aan boord zagen we dolfijnen springen. We zijn na Kital doorgevaren naar de baai van Romang. Omdat de dolfijnen in de baai blijven gaan we z’n allen in de sloep om wat dichter bij te gaan kijken. Het lijkt het dolfinarium wel, de dolfijnen springen hoog uit het water om hun kunsten te vertonen. Als we een tijdje hebben genoten gaat Peter het water in. Hij wil proberen om wat dichter bij te komen, helaas gaan de dolfijnen er dan vandoor. Als we Peter gaan ophalen van het strand vindt John de resten van een schild van een schildpad. Na enige tijd heeft hij deze als een legpuzzel op een hoop zand gereconstrueerd.

Als we weer aan boord zijn horen we dat er toch een kampong is op het eiland, dus hup weer in de sloep en op bezoek in het onbekende dorp. Er gaat achter de mangrove bossen een dorp schuil met de naam Solath en zo’n 300 inwoners. We gaan op bezoek bij de vrouw van het dorpshoofd. Het dorpshoofd zelf is afwezig. Mevr. Binnendijk is het hoofd van de school en vertelt ons het wel en wee van dit dorp. Later krijgen we ook nog een rondleiding. Wij kopen hier onze eerste ikat, een kleintje maar want de prijzen liggen hier erg hoog. Deze ikat is afkomstig van het eiland Kisar en is zeer origineel volgens Cor. De bemanning slaat massaal honing in om op Lombok later weer te verkopen. Er komt hier veel malaria voor, helaas kunnen wij de bewoners niet aan medicijnen helpen. We hebben wel profylaxe doch dat is geen geneesmiddel.

 

14 mei 1993                                         De redding

Sabah (een van de koks) was vanmorgen flink in paniek. Manus, zijn papagaai, is boven in de mast geklommen en het ziet er niet naar uit dat hij naar beneden wil komen. Als iedereen zich, na het ontbijt, er mee gaat bemoeien komt er beweging in het beestje. Hij hupt een stukje naar beneden, bedenkt zich weer en hupt weer vrolijk omhoog. En dan…… ineens….gaat hij vliegen…..maar …… dat kan hij niet want zijn vleugels zijn gekortwiekt! Hij maakt een mooie duikvlucht richting zee. Peter, Sabah en John liggen alle drie binnen een seconde in het water. Peter en Sabah zwemmend en John met de sloep waarvan de motor wonderbaarlijk in één keer aanslaat. De sloep is het eerste bij de drenkeling en John vist de vogel uit het water onder luid applaus van de toeschouwers. Manus is gered en Sabah kan gelukkig weer lachen.

Na dit spektakel gaan we aan land om te baden. Het water aan boord is bijna op en we kunnen bij Alor pas weer vers water halen. Gelukkig zijn er op Wetar warmwater bronnen zodat we ons heerlijk kunnen wassen. De Kapitein gaat voorop met zijn parang om een weg door het bos te kappen. We gaan eerst naar de plaats waar zo’n warmwater bron ontspringt. Het water is hier kokend heet. Vlak bij het strand is een poeltje waar we ons in kunnen wassen en waar het water heerlijk van temperatuur is. De bemanning zit zich al lekker te badderen als wij uit het bos komen.

Het strand heet “air panas”, wel toepasselijk. De middag wordt luierend aan boord doorgebracht.  De zee is spiegelglad en het is bloedheet in de zon. Gelukkig kunnen we onder het afdak met z’n allen. In de verte zien we Timor liggen.

 

15 mei 1993                                        Takpala

Het is nog erg vroeg in de morgen als we in de haven van Kalabahi op Alor voor anker gaan. De ochtendnevel hangt nog tussen de bomen, het is prachtig om te zien. Volgens mensen uit het dorp moet er aan de overkant van de baai een grote markt zijn. We gaan met een Bemo naar de markt in het dorp Moru. Eigenlijk stelt het niets voor maar wij waren wel een bezienswaardigheid, sommige kinderen waren zelfs bang voor ons. Na het bezoek aan de markt rijden we verder bergopwaarts om van het uitzicht over de baai te genieten. We lopen nog wat rond in een piepklein dorpje om vervolgens weer naar Kalabahi terug te keren. Hier is ook een markt, deze is veel groter en levendiger. We hadden dus niet zo ver hoeven rijden!

We kopen hier twee prachtige batiks en één ikat. Als we aan boord komen demonstreert Sabah hoe de sarong op Lombok gedragen wordt. De meeste jongens aan boord komen van Lombok.

Na de lunch zijn we naar de noordkant van het eiland gegaan. We rijden weer met ’n Bemo dus met z’n allen dwars in de auto en gaan…. Takpala ligt boven op een zeer steile heuvel. Het laatste stukje gaan we dan ook maar lopen want zelfs in z’n 1 e versnelling komt de bemo niet meer vooruit.

We worden in traditionele kledij ontvangen. De vrouwen hebben grote ringen om hun enkels, later blijkt dat ze deze ook als muziekinstrumenten gebruiken. Als we over de eerste verwondering heen zijn begint een van de bewoners ons op een bijzondere manier welkom te heten. Hij gebaart ons achter hun aan te komen naar het dorpsplein. We nemen plaats op bankjes en het dansen kan beginnen. De mannen en vrouwen gaan arm in arm in een kring staan. Door bepaalde klanken uit te stoten en door de enkelringen ontstaat er een bepaald ritme. Ze draaien steeds rondjes en soms wordt het ritme wat sneller maar erg veel afwisseling zit er niet in. Men houdt dit ongeveer een kwartier vol maar dan is het echt op. Er volgen nog wat schijngevechten maar ook dit komt niet helemaal uit de verf. Na het dansen komen alle mannen en vrouwen ons een hand geven en worden we uitgenodigd om het dorp en hun (ongezonde) manier van wonen te komen bekijken. In de ruimte waar ze slapen wordt ook gekookt, op vuur, maar er zitten geen gaten in het dak. Toch woont er een man van 105 jaar oud in het dorp dus het zal toch wel meevallen. Na de bezichtiging van een huis kunnen we nog wat souvenirs inslaan. Ze verkopen hele mooie ikats dus……kopen we er nog maar een. Rita en Loes denken dat ze een fijn uitgesneden armband kopen van zwart koraal. Als we later in de bemo zitten en de armbanden bewonderen zien we een echter gietnaad zitten: ze zijn dus van plastic…. Och ja wat mag je verwachten voor 1500 rupiah. De terugreis in de bemo is bijzonder gezellig, er wordt heel wat afgelachen.

Alor wordt nog door weinig vakantiegangers bezocht volgens de Periplus. Als we dit navragen aan de gids blijkt dit inderdaad waar te zijn. Er komen gemiddeld zo’n twee (!) buitenlanders per maand  (dat hakt er wel in als je dan met z’n negenen tegelijk komt). Uiterlijk lijken de Alorezen veel op de Papoea’s van Nieuw Guinea. Ze zijn erg lelijk (vinden wij!). Er wordt hier veel sirih gepruimd. De mensen lopen met verrotte tanden en een rode mond, wel een beetje vies om te zien maar zelf hebben ze er hun plezier aan en dat is voor hun het belangrijkste.

’s Avonds aan boord wordt er weer door Ram gezongen. Sas speelt gitaar en Ludfig op de trommels. Twee dagen geleden hebben we hun gefilmd. Een van de bemanningsleden ging een grote koffiepot halen en ging ons na staan doen. Grote hilariteit natuurlijk waardoor het wel steeds gezelliger werd.

 

16 mei 1993                                           Walvis

Lamalera is een van de laatste walvisvaarders dorpen in Indonesië. De jacht op potvissen is een eeuwenoude traditie op dit eiland. Zowel de boten, het gereedschap als de techniek zijn oud en beproefd. De prahu zijn gemaakt van plaatselijk hout. Ze zijn tien tot twaalf meter lang en twee meter breed. De zeilen zijn gemaakt van de bladeren van de Gewang, een waaierpalm die lijkt op de lontarpalm. Het jaarlijks gemiddelde aantal potvissen dat gevangen wordt ligt tussen de 15 en 20 exemplaren. De dorpelingen ruilen vis, walvisvlees en vet met de boeren voor maïs, rijst, groenten en varkensvlees. Het overgrote deel van de bevolking is katholiek en aangezien wij op zondag op bezoek komen treffen we het slecht. Op zondag wordt er niet gevaren en er worden ook geen demonstraties gegeven. We worden wel door het dorpshoofd ontvangen met wederom mierzoete thee. Op het strand zijn ze zeilen aan het repareren en touw aan het maken. De mensen zijn niet erg vriendelijk hier. Ondanks de warmte gaan we toch de heuvel op om de kerk te bewonderen. Onderweg passeren we nog een zondagsmarkt. Hier zijn de mensen veel vriendelijker. We gaan eerst naar de pastorie. Pater Dupont is vandaag niet aanwezig dus doen we het met de koster. In de kerk zijn schitterende tekeningen achter het altaar geschilderd. Het kerkkoor is aan het repeteren en dit geeft een heel speciaal sfeertje aan ons bezoek. Op de afbeeldingen gaan de apostelen en Jezus gehuld in ikats. Apart om te zien en heel erg mooi.

Als we na de lunch weer gaan varen gaan we op zoek naar een mooie snorkelplek. Er hangen wat donkere wolken in de lucht maar na twee buitjes gokken we het erop. We gaan aan land maar voordat we daar aankomen regent het alweer. We rennen naar de bomen om te schuilen alleen help dit niet zo erg bij een tropische regenbui. Snel gaan we het water in en dit blijkt veel warmer te zijn dan de regen. Later zien we nog de zon ondergaan achter Solor; prachtig!

 

17 mei 1993                Seribu of seribu lima ratus

We zijn al vroeg op de markt van Lewoleba. De vrouwen hebben hun waren op kleedjes uitgespreid, kippen zijn met de poten bij elkaar gebonden. De meeste marktgangers kopen of verkopen kleine hoeveelheden; een kilo rijst of maïs, een handje tabak, één of twee ananassen, een paar eieren of een beetje koffie. De markt is een van de grootste van Oost-Indonesië. Op deze markt worden ook allerlei keukenspullen verkocht. Ik wil graag een geëmailleerde  theekom hebben. Ze vragen 1.500 rupiah (seribu lima ratus). Mijn tegenbod is 1.000 rupiah (seribu). Afijn na ongeveer een kwartier afdingen komen we overeen dat ik…uh….1.500 rupiah moet betalen. En waar praten we dan helemaal over….nou net iets minder dan 70 eurocent. Wel leuk!

Als lunch eten we vandaag patatje stoofvlees op Indonesische manier klaargemaakt. Ik wist niet dat dit zo lekker kon zijn.  Na de lunch gaan we de schelpen verzameling uitzoeken. Alle dubbele gooien we overboord of geven we weg. We kunnen tenslotte toch niet alles mee naar huis nemen.

 

18 mei 1993                                                Bemo

We komen zo langzamerhand weer wat in de bewoonde wereld. We kunnen in Ende op het eiland Flores, waar we vannacht zijn aangekomen, weer naar een postkantoor. Omdat we niet de enige zijn gaan wij met Willemijn mee want het postkantoor ligt vreemd genoeg ver van het centrum af. We gaan met een bemo mee. Je gaat langs de kant van de weg staan en je houdt er gewoon één aan. Als je instapt vertel je waar je heen moet en het busje rijdt alweer. Heen gaat het redelijk vlot. We zien onderweg heel veel ingestorte huizen en andere gebouwen. Een half jaar voor deze reis is Flores getroffen door een zware aardbeving. We kunnen nu ongeveer wel raden hoe het er in Maumere uit zal zien. In het postkantoor worden we aangesproken door een oud baasje. Hij blijk goed Nederlands te spreken en heeft er duidelijk plezier in dat we naar hem willen luisteren. En toen moesten we weer terug naar het centrum. We houden een bemo aan en stappen in. In zo’n bemo zit je dus op een dwarse bank, en als je een beetje aanschuift kunnen er volgens onze begrippen ongeveer 10 mensen in. Halverwege de rit zaten we er dus met 17 volwassenen en 2 kinderen in en dat bij een temperatuur van zo’n 35°C. Deze chauffeur wilde graag snel rijk worden want hij blijft rondjes rijden en mensen oppikken. We vielen zo’n 5 kg per persoon af maar kwamen uiteindelijk toch weer in het centrum terecht. Na 2 weken varen worden er hier ook weer ansichtkaarten verkocht dus het thuisfront komt ook weer aan hun trekken.

Na het kopen van een mooi ikat-vestje gaan we eten in een klein restaurantje. Terwijl wij aan het eten zijn worden de nieuwe medereizigers van het vliegveld gehaald. Er komen nl. nog 5 mensen bij op de boot. Na de kennismaking gaan we met een busje op weg naar Moni. De Flores high-way is tot april dicht geweest vanwege de gevolgen van de aardbeving op 31 augustus afgelopen jaar. Hij is 700 km lang en loopt van de west naar de oostkust. Het is van Ende naar Moni ca. 50 km maar we zullen er de hele middag over doen.

Het wordt een rit om nooit te vergeten. We rijden langs bergen en dalen over een weg die maar net zo breed is als de bus. De afgronden zijn gigantisch diep. Overal zijn ze nog aan de weg aan het werk. Na al een half uur zitten je nieren achter je oren en zijn we lekker door elkaar geklutst. De natuur is wonderschoon en gelukkig mogen we af en toe ook even een stukje wandelen. Een van de stops is bij een bamboe brug.

Er wonen ook mensen langs de weg onder alleen een plastic oranje zeil. Waarschijnlijk zijn dit de wegwerkers. Alles wordt hier nog met de hand, hamer en beitel gedaan. Ook moeten we een keer stoppen omdat er even een boom van de weg gehaald moet worden.

Voor het eerst van mijn leven krijg ik een Karbou en rijstvelden te zien. Dit  alles is zo’n verschrikkelijk rit wel waard vind ik. Het klooster waar we oorspronkelijk zouden overnachten is door de aardbeving ingestort en daarom rijden we door naar Moni. In Moni is een soort bungalowpark (nou ja bungalows?) waar we gaan logeren. De muren zijn van gevlochten riet, dus we kunnen met onze buren praten zonder onze stem te verheffen.

 

19 mei 1993                                        Keli Mutu

We moeten ons wassen door gebruik te maken van de mandibak. Het water dat er instaat komt rechtstreeks uit de bergen gestroomd en is zo ontzettend koud dat Jan het hele park bij elkaar schreeuwt. Maar ja je frist er wel van op en bent meteen goed wakker.

Om half negen staan we al op de Keli Mutu, alles is nog in nevelen gehuld. Via een lange trap kom je boven op een uitkijkpunt. Als de mist weg trekt is het uitzicht zeer spectaculair. De meren hebben verschillende kleuren. Eén meer is licht groen, één meer is bruin en het meer wat apart ligt is zwart. De kleuren worden veroorzaakt door mineraal afzettingen in het water. Op het licht groene meer drijft in de hoeken een dun vliesje zwavelachtig schuim. Af en toe worden de meren weer in nevelen gehuld en zijn we blij met onze dikke trui, voor het eerst in deze vakantie is het lekker fris.

Om een uur of 10 gaan we weer terug richting Moni. Bij de ingang van het Keli Mutu park gaat een select groepje te voet verder. Wij gaan ook mee. Volgens Willemijn is het ongeveer 1 ½ uur lopen maar omdat ze een beetje ziek is vraagt ze of Cor haar plaats wil innemen. Cor heeft heel duidelijk haast, hij heeft deze route nog nooit gelopen maar binnen drie kwartier zijn we beneden in het dorp. Toch hebben we onderweg nog het een en ander gezien ook. Vervallen huisjes, een varken in een beugel, een waterval en een warmwater bron. We zijn bekaf als we ons weer bij de anderen aansluiten, maar toch was het een mooie wandeling. Voor het eten krijgen we in Moni nog een dansvoorstelling. De dansers doen erg hun best en laten hun beste kunnen zien. Het wordt een gezellig uurtje. Aan het einde moeten we mee dansen, o jee!

Na het dansen bezoeken we het adat huis waar de heilige stenen liggen. Het is zeer primitief binnen en erg donker, maar als je ogen aan het donker gewend zijn is het toch wel gezellig ingericht zien we. Na dit bezoek gaan we een stukje verderop lunchen in een restaurant. En toen moesten we weer over dezelfde weg terug naar Ende. Het is echt onvergetelijk want de natuur is hier zo ontzettend mooi dat je het gehobbel en de diepe afgronden voor lief neemt. Om half 6 zijn we weer in Ende en worden we op de weer mooi wit geschilderde boot hartelijk ontvangen door de bemanning.

 

20 mei 1993                Waar is de Kembang Matahari?

De zee was vannacht ontzettend ruig. We horen later op de dag dat er vannacht weer een aardbeving is geweest op Flores in het gebied waar wij juist gisteren geweest zijn. Hopelijk valt het allemaal mee want de schade van de vorige beving was nog niet weggewerkt.

We gaan via een veel betere weg richting Bajawa. Vlak voor het dorp rijden we zelfs over een echte tweebaansweg. Het gaat hier om een rijk district op Flores. Vanuit Bajawa, waar we een gids oppikken, gaan we naar Bena. Vlak bij Bena ligt de Gunung Inerie, dit is een niet meer actieve vulkaan die er erg mooi bij ligt. Er groeien hier ook koffiebonen en Kerststerren. Bena is het centrum van de traditionele godsdienst van het gebied. De traditionele huizen hebben een steil aflopend hoog dak van gras. Er zijn ook enkele megalithische steenzettingen, of te wel offer/ontmoetingsplaatsen waar de dorpsoudsten beslissingen nemen die invloed hebben op hun relatie met het bovennatuurlijke. Aan het einde van het dorp staat op een kleine heuvel een heiligdom met een Mariabeeld. Een vreemd contrast!

We keren terug naar Bajawa en gaan lunchen in Khasi Bahagia. Het eten is perfect, met name de saté is heerlijk.

Op de terugweg kunnen we steeds de zee zien, maar om de een of andere rede ligt de boot niet meer waar hij vanochtend lag toen we weggingen. Er lopen behoorlijke schuimkoppen op zee. Als we bij de landingsplaats van vanmorgen aankomen is er geen boot of sloep te bekennen. Gelukkig gaat het nieuws snel rond in zo’n dorpje en worden we naar een andere plaats gebracht. Nu zien we de boot gelukkig weer liggen. Maar waar is de sloep? Na een tijdje zien we hem aankomen. De zee is zo ruig dat John nog twee bemanningsleden nodig heeft om hem op het water te houden. Gelukkig komen we heelhuids aan boord. De boot was ergens anders gaan liggen in verband met de sterke stroming.

 

21 mei 1993                                        Varanen

De Kapitein had gisteravond gezegd dat het niet meer zou gaan regenen. Een aantal van ons gingen daarom voor het eerst aan dek slapen. Jammer dat de Kapitein maar een amateur weersvoorspeller is want het ging vannacht toch regenen en snel moest iedereen naar binnen om verder te kunnen slapen. De airco had het begeven dus was het bloedheet in de slaaphutten.

Al vroeg gaan we weer aan land. Vandaag liggen we voor Komodo en gaan we dus de fameuze Komodovaranen bekijken. We hebben besloten om geen geitje te kopen om aan de varanen te voeren. We worden met een oude schuit opgehaald. Er moet eerst een wandeling van ongeveer 2 km gemaakt worden alvorens we “ze” te zien krijgen. Ze zien er echt angstaanjagend uit en zijn ontzettend lelijk. Bij de voederkuil is een afzetting gemaakt van waarachter je de beesten kan bekijken. Er liggen er een stuk of 30. Deze varanen komen alleen voor op Komodo, Padar en Rinca en in sommige delen van West Flores. Komodo heeft maar één dorp, de ca. 600 bewoners blijven angstvallig aan de oostkust. Het grootste bekende exemplaar is maar liefst ruim 3 meter lang en weegt 150 kilo. Ze hebben een heen en weer schietende tong (gevorkt) waarmee ze net als slangen ruiken en proeven.

Nadat we de varanen uitgebreid hebben bekeken gaan we via een drooggevallen rivierbedding terug naar het beginpunt. Het wordt een hele mooie wandeling tussen de Tamarinde-bomen en Lontor-palmen door. We zien ook herten en de zeldzame grootpoothoender. Er vliegen ook witte kakatoes over, kortom een zeer gevarieerde wandeling. Volgens Willemijn is het altijd bloedheet op Komodo en moesten we vooral genoeg water meenemen. Nou toevallig is het overal waar wij kwamen spontaan gaan regenen dus ook op Komodo was het lekker bewolkt. Als we weer in het bootje zitten stelt Cor voor om Kalongs te gaan kijken, dat lijkt ons wel wat. We moeten er wel een heel eind voor varen maar het is de moeite waard. De eilanden die hier liggen zijn amper begroeid, alleen aan de randen bevinden zich mangrovebomen. In deze bomen hangen de Kalongs. Kalongs, of  te wel vliegende honden zijn hele grote vleermuizen. Ze hebben een roodachtige vacht en zwarte vleugels. Ze eten fruit en leggen ’s nachts grote afstanden af om voedsel te zoeken. Als we vlak bij de mangrovebomen zijn klappen we in onze handen, de Kalongs schrikken en vliegen op. Prachtig om te zien. Ze maken een krijsend geluid en verplaatsen zich naar de achterkant van de bomen.

Na de lunch gaan we snorkelen op Pantai Merah (het rode strand). Cor waarschuwt ons dat hier misschien wel meer toeristen zijn want dit eiland geniet een grote bekendheid. Als we op het strand aankomen is het echter helemaal leeg. Onder water is het weer schitterend mooi, erg veel verschillende vissen in allerlei kleuren combinaties. Na een tijdje komt er een groot cruiseschip de hoek om gevaren. O jee dat worden wel heel erg veel toeristen erbij denken wij. De eerste sloep die aan land gaat komt netjes vragen of wij het goed vinden dat er ongeveer 50 mensen een ijsje komen eten!!?? Nou als wij ook een ijsje krijgen vinden we alles goed!

Het duurt een tijdje voordat alle 50 mensen naar het strand zijn getransporteerd. In de tussentijd hebben wij de wildste fantasieën over dame blanche en pêche melba ijsjes. Nou we worden niet teleurgesteld.

We krijgen de keus uit 3 soorten ijs, 4 soorten saus en 5 soorten nootjes. We liggen dubbel van de lach en genieten van deze heerlijkheid midden in de tropen. De gemiddelde leeftijd op het cruiseschip was ongeveer 75 jaar en alleen daarom wordt het een onvergetelijk middag.

Vannacht slapen we aan dek, hopelijk gaat het niet regenen.

 

22 mei                             Water halen

Het was heerlijk om aan dek te slapen. De boot lag voor anker en heeft niet gevaren. De zonsopkomst is magnifiek mooi. Vandaag bezoeken we Rinca. Dit bezoek mag niet te lang duren want we moeten nog terug naar Flores om water te halen. We maken een wandeling van ongeveer 1 ½ uur. Alle soorten dieren die op het eiland voorkomen krijgen we te zien: herten, varanen, zwijnen, karbouwen, wilde paarden, arenden en….onze eerste apen.

Rinca is erg kaal en droog maar toch is het schitterend en genieten we weer volop.

Voor het eten varen we al richting Labuhanbajo op Flores. Als we aankomen in de haven meren we aan en de waterslang wordt al uitgerold. Cor en de Kapitein gaan met de havenmeester praten….waar blijven ze tocht……en waar blijft dat beloofde water? Volgens Willemijn kan het wel even duren dus gaan we maar even een stukje lopen. Als we terugkomen is er nog geen water! Het blijkt dat de aansluitkraan kapot is en …er is geen loodgieter te vinden. We zijn dus helemaal voor niets 2 ½ uur terug gevaren. Zoiets kan alleen in Indonesië zonder dat er iemand kwaad wordt….alhoewel! De Kapitein denkt bij zichzelf, geen water dan ook geen havengeld. De boot wordt dus snel losgemaakt van de kade en we gaan er als een speer vandoor. O jee, John en een twee andere bemanningsleden zijn nog niet aan boord! Als we net uit de haven zijn zien we de sloep aankomen en, ja hoor, de havenmeester zit er ook in. John moet op vol vermogen varen om ons in te halen en helaas voor de Kapitein lukt deze inhaal manoeuvre. De havenmeester spring aan boord om zijn 10.000 rupiah (4,5 euro) op te halen. Maar ja hoe moet  hij nou terug………………?

Als er een boot langs vaart wordt er druk heen en weer geschreeuwd en, ja hoor hij heeft geluk! Er is een boot die langszij gaat liggen en, op volle snelheid, kan de Havenmeester overspringen en zo komt het toch allemaal nog goed. Alleen hebben wij nog steeds geen water. Na rijp beraad besluiten we om zuinig aan te doen en nu een mooie snorkelplek op te zoeken. Als het water echt op is springen we wel in zee om ons te wassen en spoelen we ons af met bronwater, of zo iets.

 

23 mei                         Pulau Satonda

We zijn op weg naar Sumbawa maar stoppen onderweg bij een klein eilandje dat Pulau Satonda heet. Dit eiland is eigenlijk één groot kratermeer dat volloopt als het vloed is en leeg als het eb wordt. Voor de Indonesiërs is dit een heilig eiland waar geesten rondwaren. Er staan bomen waarin allemaal steentjes aan touwtjes hangen. Dit zijn z.g. wensbomen. Als je een wens hebt hang je een steen op en spreek je de wens uit. Als je wens is uitgekomen moet je wel je steen op komen halen van het eiland anders brengt het alsnog ongeluk. (Wij hangen dus geen steen op want de kans dat we hier ooit nog eens komen is wel heel erg klein).

We gaan ook nog even snorkelen maar er staat te veel stroming en het water is niet zo schoon als we gewend zijn. Na de lunch varen we naar Sumbawa Besar om zo snel mogelijk water in te nemen. We hebben een tijd lang uitzicht op de Gunung Tambora waarvan de uitbarsting in 1815 zeer vele mensenlevens (ca. 50.000!) eiste. We komen in het haventje tegen een andere boot aan te liggen. Op deze boot zijn kakkerlakken aanwezig die bijna zo groot zijn als je hand! Maar er is ook een kat!

Het wordt verder een rustig nachtje op een klein incidentje na; Manus wordt aangevallen door de kat, maar gelukkig is Sabah er op tijd bij.

 

24 mei 1993                            Karbouwen race

Om half 8 vanmorgen was het water echt helemaal op, net nadat wij ons gedoucht hadden. We worden door een busje opgehaald om eerst richting pasar te gaan in Sumbawa Besar-stad. We worden vandaag de hele dag begeleid door een plaatselijk schone. De pasar zier er heel ordelijk en netjes uit. De mensen zijn ook weer zeer vriendelijk en er heerst een gezellige drukte. Er wordt uiteraard weer een sarong gekocht ter herinnering aan Sumbawa Besar. Na de pasar gaan we naar het paleis van de Sultan, nou dit stelt niet zo heel erg veel voor. Een groot houten gebouw op palen wat van binnen verder bijna helemaal leeg is. Omdat dit een beetje tegenvalt gaan we met een dokar naar het huis van de dochter van de Sultan. De rit in de dokar is wel leuk maar een beetje heel erg kort. Dit huis is zo’n oud koloniaal gebouw dat van binnen volstaat met van alles en nog wat. Er hangen erg veel foto’s van oude Sultans enzo. We krijgen weer een lekker bakkie zoete thee en heerlijke koek.

Op de terugweg naar de boot, waar we alleen even gaan lunchen, kunnen we gelukkig nog wat diarolletjes kopen en jawel hoor, hier zijn ook weer eens ansichtkaarten te koop.

Sabah blijkt al de hele morgen op zoek te zijn naar Manus. De vogel heeft zich waarschijnlijk, na de aanval van de kat, verstopt..maar waar?

Tijdens het eten wordt Manus gevonden, hij zat achter het afdruiprek in de keuken, hier zit hij meestal als hij binnen zit????

Na het eten vertrekken we weer met de bus en de reisleidster. We gaan een traditioneel dorp bezoeken waar de voorbereidingen voor een huwelijk worden getroffen en waar een karbouwen race zal plaatsvinden. De wegen zijn hier nog slechter dan op Flores, sterker nog, er is helemaal geen weg. Vlak bij het dorp is een rivier maar geen brug, de bus (die niet zo nieuw meer is) gaat hijgend en puffend door het water maar komt er wel. In het dorpje mogen we een kijkje nemen in een van de huizen. Voor ons is het onbegrijpelijk dat de mensen zo kunnen leven; het is donker, vies, rommelig, het stinkt, het is wankel en het stikt er van de vliegen. De mensen lijken toch gelukkig te zijn en dus laten we maar niets merken van onze afkeer. We lopen door het dorpje richting dorpsplein waar we al zingend ontvangen worden. Na het zingen gaan we in optocht naar een ander plein waar de sjamaan ons staat op te wachten. We krijgen allemaal een hand van hem en nemen plaats op het pleintje. Men begint met het vertonen van de voorbereidingen van het huwelijksfeest. Er zijn ook vrouwen aan het weven, het is leuk om te zien hoe dat gaat. Je snapt niet dat de ikats zo goedkoop zijn als je dit gezien hebt, wat een monnikenwerk zeg.

Na deze voorstelling gaan we op weg naar de smid. Er is weinig aandacht voor de smid maar des te meer voor de parangs die verkocht worden. De parangs (soort kapmessen) zijn gewoon van de plaatselijke bevolking en dus ook gebruikt. De mannen kopen er allemaal één. De rest van de reis kan ons dus weinig meer gebeuren….

En dan komen we bij het rijstveld wat klaar ligt voor de waterbuffelrace. De karbouwen zitten met z’n tweeën aan elkaar met er tussenin een soort slede waar de menner op staat. De waterbuffelrace heeft een praktische oorsprong: de modder moet worden fijngemaakt en omgewoeld om de bodem te beluchten. De eenvoudigste manier is gebruik maken van de waterbuffel: de tractor van Azië . Dit is later een sport geworden en een gelegenheid voor het werk van de sjamaan. De sjamaan heeft een soort pop op een stok. Hij lijkt in een soort trance en is bezig de pop te beheksen. Het is de bedoeling dat deze pop in het water wordt gezet en dat de buffelspannen richting pop gaan rennen en deze dan omver lopen. Omdat de pop behekst is zou dit niet mogen lukken,…we zullen zien.

De sjamaan van dit dorp is 80 jaar oud en heeft 6 vrouwen waarvan de twee jongste in verwachting zijn….

De race verloopt spectaculair en is bijzonder leuk om te zien. Je moet wel uitkijken dat je niet onder de modder komt want de buffels staan niet direct stil. De meeste lopen de pop wel omver, en wie, en waarom er nou één bepaald persoon wint is ons niet helemaal duidelijk geworden.

De prijzen bestaan uit een kledingstuk die wij (de dames) uit mogen reiken. Als je dit doet begint de winnaar een liedje of versje te zingen, terwijl hij je hand schudt. Erg komisch en een leuk einde aan deze gezellige middag.

We gaan nu met de bus naar Karang Teruna een prachtig strand wat eigendom is van het hotel Tambora. We kunnen, voor het diner, hier zwemmen en douchen. Het is de bedoeling dat we hier na het diner een dansvoorstelling krijgen, men maakt dan de huwelijksceremonie van vanmiddag af. Het zwemmen is niet zo lekker dus gaan we maar gauw onder de douche (als er tenminste water uit komt).

De dansvoorstelling draait dus weer om de bruidegom en bruid. De muziek is wat eentonig en de dansen wat langdradig maar het is gezellig en ze doen ontzettend hun best. Aan het einde van de avond wordt een soort discomuziek gedraaid en moeten we allemaal meedansen. Samen met de bemanning gaan we in de bus naar huis (ik bedoel uiteraard de boot). Ram en Sas brengen de hele bus aan het zingen en wij krijgen een soort schoolreisjes gevoel over ons. Ondanks de lange dag gaan we aan boord nog gezellig met z’n allen een biertje drinken. Samen met Anneke en Rita gaan we terugstaren naar de mannen op de kade. We krijgen het idee dat ze er een beetje verlegen van worden!

Manus is helaas toch overleden. De aanval van de kat is toch te hard aangekomen, zonde van die mooie vogel.

 

25 mei                                             Atol

Vannacht hebben we ongeveer 3 uur gevaren om naar de punt van Sumbawa te komen. Het is de bedoeling dat we vanmorgen lekker gaan snorkelen. Voor het eiland ligt ook een piepklein atol waar we later heen zullen gaan. De Kapitein ging ook mee. Als we op het atolletje zijn komen er uit het niets een aantal kleine bootjes aangevaren. Deze bootjes zijn van vissersnomaden die gezellig even naar ons komen staren. Het water is hier weer belachelijk helder. Er zitten wel erg veel zee-egels dus moeten we goed uitkijken.

Voor de lunch varen we nog een stukje verder. We gaan een Nomadendorp bezoeken. Deze mensen worden door de regering verplicht een vaste verblijfsplaats te nemen, dus hebben ze op een soort eiland een dorp gesticht. Het dorp is d.m.v. dijken met het vaste land verbonden. Ze blijven zoveel mogelijk één met de zee en daar leven ze ook van. In het dorp, wat er heel netjes uitziet, is men bezig met het polijsten van schelpen. Het is voor hun nog een leerproces onder begeleiding van 3 mensen uit Lombok, waar de schelpen verkocht worden. We zijn ook nog even bij het dorpshoofd op visite geweest maar nadat we na een kwartier nog geen thee hadden gekregen zijn we maar weer weggegaan.

We gaan nu op bezoek bij de Kapitein thuis. Eigenlijk moeten we met twee bemo’s maar er is er maar één in het dorp dus….Peter, Jan en de bijrijder gaan op het dak. De dijk waar we overheen moeten is bijzonder smal en zeker als we ook nog een paard en wagen moeten passeren. Het gaat gelukkig goed (zoals steeds) en we rijden weer verder. Als we op het vaste land komen gaan Peter en Jan met een vrachtwagen mee want het is eigenlijk verboden om op het dak mee te rijden!

In het eerste dorp wat we aandoen wordt nog een bemo gehuurd en we vervolgen onze reis. Bij de Kapitein thuis worden we hartelijk ontvangen. Wij krijgen roti coucous, pisang goreng en verse klappermelk aangeboden. Aan het einde van het bezoek moeten we nog even sarongs kopen en zo gaan we weer tevreden terug. Er wordt ook nog een kaart geschreven die Jan en Anneke later in Nederland op de bus zullen doen, als dank voor de gastvrijheid.

De terugreis gaat bijzonder snel, er wordt ongeveer 120 km/uur gereden maar het lukt ons toch om de bemo te laten stoppen zodat we een prachtige zonsondergang kunnen zien.

Na het eten gaan we in het pikkedonker terug naar het vissersnomaden dorp voor wederom een dansvoorstelling. Omdat het eb is moeten we eerst een stukje wadlopen, erg leuk zo in het donker. Werkelijk het hele dorp is uitgelopen voor de voorstelling. Het is pas de tweede keer dat er voor toeristen wordt opgetreden en dat is te zien ook. Het gaat allemaal zeer amateuristisch maar wel heel lief dat ze dit voor ons willen doen.

We nemen afscheid van Sumbawa en gaan vannacht op weg naar Lombok. Wij (Jan en Ik) vinden Sumbawa een van de mooiste eilanden die we tot nog toe gezien hebben.

 

26 mei              Van Oost naar West

Vandaag rijden we van de oostkust van Lombok naar de westkust. Lombok is niet zo heel erg groot vandaar dat dit mogelijk is. We gaan vlak bij de haven van Labuhan voor anker en gaan met de sloep naar de haven. Dit mag niet, maar als Cor hier over aangesproken wordt spreekt hij ineens geen Bahasa meer en lijdt hij spontaan aan geheugenverlies.

Er zijn erg veel sawa’s op Lombok, de rit met de bus is daardoor ook prachtig. Omdat het een lange rit is stoppen we jammer genoeg niet zo vaak om mooie plaatjes te schieten.

Als eerste stoppen we bij een pottenbakkers dorpje. Dit dorp is opgezet met steun vanuit Nieuw Zeeland. We mogen vrij rondlopen nadat iemand heeft uitgelegd hoe de potten, schalen en vazen gebakken worden. De voorwerpen worden eerst 2 uur in de zon gedroogd om dan nog 1 uur in een oven gebakken te worden. Je zou van alles willen kopen, maar ja hoe neem je het mee naar huis? We kopen daarom maar een klein vingerkommetje als herinnering.

De volgende stop is bij watertuinen, een of ander paleis van de sultan van Bali. De sawa’s zijn het mooiste om te zien. Er is een gids die heel goed Nederlands spreekt. Hij heeft dit geleerd door goed naar de toeristen te luisteren, knap hoor.

Er is ook een soort aquaduct wat uiteraard door de Nederlanders is aangelegd, fraai om te zien. Bij het restaurant waar we gaan lunchen is een zwembad wat gevoed wordt door bronwater. Het is ijs en ijskoud maar wel een heerlijke opfrisser na zo’n lange rit.

Na het eten gaat de rit weer verder. Willemijn wist een origineel Sasakdorp te liggen alleen is ze vergeten waar het nu precies was! Omdat het geen zin heeft dit aan de plaatselijke bevolking te vragen rijden we maar verder naar het apenbos. We krijgen ze ruimschoots te zien.

Om ca. half zes zien we de boot weer liggen. We moeten eerst met een prauw naar Gili Air om vervolgens met de sloep naar de Kembang Matahari te varen. Jan heeft wat problemen met instappen maar het lukt, gelukkig voor hem, toch zonder al te nat te worden.

Vanavond is er een barbecue op het strand van Gili Air. Er is saté Kambing in overvloed en oh oh  oh wat is dat lekker. Na het eten wordt er een groot kampvuur gemaakt en Ram en Sas zingen nog wat. Ik maak ondertussen een praatje met de plaatselijke T-shirt verkopertjes. Dit zijn jongetjes van ongeveer 12 jaar die gedwongen worden om te werken omdat hun ouders niet genoeg geld hebben om hun te onderhouden. Ze mogen van hun ouders maar éen maand per jaar thuis komen. De rest leiden (of lijden!) ze een zwerversbestaan. Ze vragen honderduit over ons huis, auto en ons leven maar andersom ook want wat is dit moeilijk te begrijpen voor ons. Dit gesprek laat bij mij een diepe indruk achter en ik zal nog vaak aan deze jongetjes terugdenken.

 

27 mei                    De sloep

Het is alweer de laatste dag aan boord, snik snik. We gaan dan ook voor de laatste keer snorkelen. We zijn voor anker gegaan bij Gili Trawangan, de grootste van de drie Gili-eilanden. Er wonen maar 700 mensen op dit eiland. Ook deze mensen stammen (net al de mensen op de andere twee Gili eilanden) af van de Buginese migranten uit Zuid-Sulawesi.

Om half 9 gaan we met John in de sloep richting strand. De branding ziet er verraderlijk uit en daarom vaart John een heel eind alvorens hij besluit te gaan landen. Volgens ons zoekt hij precies de verkeerde plaats uit maar volgens Peter weet hij heus wel wat hij doet!  Nou, niet dus… Als we vlak bij het strand zijn en we richting zee kijken omdat de golven wel erg hoog zijn zien we het gebeuren. Er komt me daar een golf aan…..hij breekt net niet vóór de sloep maar precies boven de sloep. We worden kletsnat en gillen het uit van de pret maar dan kijken we nog eens om en …….. daar komt een nog hogere golf. Nu is het gedaan met de sloep. Er komt zoveel water ineens in dat hij direct zinkt en wij tot ons middel in het water staan, slap van de lach. De bankjes en vlonders drijven weg en snel gaan we er achteraan. De mensen op het strand hebben ons ook gehoord en komen direct naar ons toe om te helpen. Een vrouw komt met een grote schaal aan om de boot leeg te hozen. Er zit een onwijs groot gat in de schaal en de slappe lach wordt dus alleen maar erger. Hozen helpt dus niet. John weet zich geen raad, wat nu? Iemand komt op het idee om de boot leeg te kiepen en hem dan snel door de branding heen te trekken. De vraag is alleen, zou de motor het nog doen? Met een aantal sterke mannen wordt inderdaad de boot na een aantal pogingen zijwaarts leeg gegooid. Peter trekt als een speer de boot door de branding voordat hij weer volloopt. John blijft lachen, hij trekt aan het koortje van de motor en……nog een keer…en….pruttel pruttel…bagus; hij doet het weer.

Dat er een sterke branding staat merken we ook als we gaan zwemmen. Als je niet uitkijkt wordt je zomaar op het strand gekwakt. Het snorkelen wordt ook niets want al het koraal is de laatste jaren vernietigd door het opkomend toerisme. We brengen daarom de rest van de morgen door met een beetje luieren en wandelen.

 

28 en 29 mei                                             Bali

We verblijven nog twee dagen op Bali. Doordat bijna iedereen voedselvergiftiging heeft opgelopen valt er weinig te genieten op Bali. Alleen de laatste dag wandelen we wat langs de winkeltjes en langs het strand. Uiteraard kopen we hier nog een Rolex voor Jan en een Gucci horloge voor mij. En dan vliegen we ’s middags naar Singapore, op naar huis.